De gewone vlier heet Sambucus nigra (nigra=zwart, naar de zwarte vruchten). De vlier groeit in heel Europa, behalve in het koude noorden en kan tot 10 meter hoog worden, maar blijft meestal lager. De struik gaat rechtop tot enkele meters, maar buigt dan voorover. De knop die hier ontstaat gaat eerst weer opwaarts en vervolgens weer hangen. Zo vormt de struik geen rechte stam maar krijgt een vorm die lijkt op een fontein.
Vlieren werden vanwege hun gebruiksmogelijkheden en gunstige eigenschappen tot niet zo lang geleden op het platteland vrij algemeen aangeplant rondom het huis. Nog steeds is de aanwezigheid van vlierstruiken een teken dat de bewoonde wereld nabij is. Momenteel is de vlier in de vorm van siercultivars, zoals bijvoorbeeld de donkerbladige “Black Beauty” en “black lace”, weer aan een comeback bezig.
Er werden de vlier magische eigenschappen toegedicht en hij figureert in menige volksvertelling. Vlier bij de stal beschermde het vee tegen heksen en betovering. Vlier bij de kelder hield de melk langer vers. Vlier dichtbij het huis beveiligde tegen blikseminslag. Vlier hield ongedierte op een afstand, want geen vlieg, mug, slang of hagedis kwam in de schaduw van een vlierboom. Dat vlier genezing kan brengen bij kwalen, vooral als men tegen de vlier praat, blijkt bijvoorbeeld uit de spreuk: “Vlier ik heb de jicht, jij hebt dat niet. Neem ze me af, dan heb ik ze niet …”. In het Gelderse Opheusden werd nog in 1918 een onttoveringsritueel voor een kind gehouden waarbij de aanwezigen van vlierstokken voorzien waren om eventueel verschijnende heksen af te ranselen.